Gewasbescherming met biologische bestrijders en middelen


Hausarbeit, 2005

65 Seiten


Leseprobe


Inhoud

Samenvatting

1. Inleiding

2. De sector, korte omschrijving

3. Kansen en bedreigingen van de sector
3-a Kansen en bedreigingen gezien vanuit de maatschappij
3-b Kansen en bedreigingen van de sector gezien vanuit de kosten
3-c Kansen en bedreigingen in relatie tot overheidsoptreden
3-d Kansen en bedreigingen met het oog op wetenschap

4. De sectoren waar wij voor werken
4-a Glasgroente
4-b Bloemisterij onder glas
4-c Fruitteelt
4-d Boomteelt
4-e Bloembollenteelt
4-f Champignonteelt
4-g Akkerbouw / groenteteelt vollegrond
4-h Openbare ruimten en kantoortuinen

5. Conclusies

Bijlagen
Bijlage 1: Ledenbedrijven
Bijlage2: Enkele ontwikkelingen in de landbouw
Bijlage 3: Biologische landbouw
Bijlage 4: Openbare ruimte en kantoortuinen
Bijlage 5: Een greep uit de geschiedenis van de gewasbescherming
Bijlage 6. Filosofie achter gewasbescherming
Bijlage 7. Ontwikkeling van kennis
Bijlage 8. Het beleid van de overheid, inclusief de EU
Bijlage 9. Gewasbeschermingsmiddelen van Natuurlijke Oorsprong

Samenvatting

In West-Europa wordt biologische bestrijding door middel van regelmatige introductie van natuurlijke vijanden toegepast sinds de tweede helft van de jaren zestig van de vorige eeuw. Er zijn nu een veertigtal bedrijven binnen Nederland actief in deze sector. Behalve natuurlijke vijanden produceren/verhandelen deze bedrijven ook biologische ge­was­be­scher­mings­mid­de­len, gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong (GNO’s) en bestuivers.

De handelsbedrijven (tuinbouwtoeleveringsbedrijven) verhandelen naast biologische bestrijders ook gewasbeschermings­mid­de­len. In deze bedrijven is dus kennis over zowel biologische bestrijders als gewasbeschermingsmiddelen in den brede zin van het woord. Dat maakt dat binnen deze bedrijven een ideale combinatie van kennis aanwezig is om geïntegreerde bestrijding gestalte te geven.

Biologische bestrijding heeft een positief imago in de maatschappij, bij de overheid en bij de wetenschap. Het positieve imago in de maatschappij berust op de voorkeur van de consument voor het ‘natuurlijke’ en de afkeer van het kunstmatige (chemofobie). Bij de overheid leeft de zorg voor voedselveiligheid, arbeidsomstandigheden en milieuomstandigheden. Het overheidsbeleid is mede gericht op het gelijk houden van de concurrentieomstandigheden binnen de EU. Stimulansen voor (de veelal duurdere) biologische bestrijding zijn daardoor van de overheid niet te verwachten. Groei van biologische bestrijding lijkt het vooral te moeten hebben van voordelen in het productieproces. In de praktijk zijn die voorbeelden ge­lukkig te vinden. Vanuit de wetenschap klinkt het rationele argument dat bij de toepassing van natuurlijke vijanden er géén gevaar is voor ontwikke­ling van resistentie. Bij het gebruik van natuurlijke middelen is het standpunt vanuit de wetenschap genuanceerder.

Waar wordt biologische bestrijding toegepast? Binnen de productielandbouw is de teelt van vruchtgroenten onder glas koploper. Een uniek aantal factoren heeft de snelle groei van biologische bestrijding hier bevorderd. Onderzoek, optredende resis­tentie tegen plaagdieren en een maatschappelijk bewustzijn aangaande de gevaren van pesticiden zijn de belangrijkste. Ook de regeling van de groeiomstandigheden in de kas is belangrijk. Bij teelten onder glas worden aanzienlijk minder fun­gi­ci­den gebruikt dan bij de teelt onder plastic. Bij de teelt van vruchtgroenten onder glas wordt biologische plaagbestrijding dan ook bijna algemeen toegepast.

De bloemisterij onder glas is – qua biologische bestrijding – in ontwikkeling. De grootste mogelijkheid tot kostprijsverlaging is nog steeds verhoging van de productie per oppervlakte-eenheid. Die verhoging brengt een vergroting van de gewasdichtheid mee. De toepassing van gewasbeschermingsmiddelen wordt daardoor bemoeilijkt. Natuurlijke vijanden zoe­ken hun eigen weg en zijn in die omstandigheden een ideale vervanger van insecticiden en acariciden. In deze sector zal biologische bestrijding de komende jaren waarschijnlijk toenemen. Een bedreiging voor natuurlijke bestrijding is de nultolerantie. Nultolerantie is in een aantal gevallen een bepalende factor of export wel of niet mogelijk is. Nultolerantie vereist, volgens de overheersende opvatting, een intensieve toepassing van pesticiden en is daardoor onmogelijk te combineren met biologische bestrijding.

De fruitteelt in de vollegrond wordt uitgeoefend in een blijvend teeltsysteem. Natuurlijke vijanden kunnen zich hier gemakkelijk vestigen. In de meeste gevallen is de opbrengst per oppervlakte eenheid onvoldoende om een regelmatige in­troductie van natuurlijke vijanden rendabel toe te passen. Geïntegreerde plaagbestrijding in deze sector betekent zodanig met pesticiden omgaan dat aanwezige natuurlijke vijanden maximaal gespaard worden. Een zodanig niveau van natuurlijke vijanden dat de toepassing van plaagbestrijding met gewasbeschermingsmiddelen overbodig is, lijkt niet mogelijk. Incidenteel zal de regel­matige toepassing van natuurlijke vijanden in de fruitteelt mogelijk blijven.

De boomteeltsector is gekenmerkt door een grote variatie aan gewassen en teeltsystemen. Efficiënte toepassing van biologische bestrijders wordt daardoor bemoeilijkt. Boomteelt onder glas bevordert de communicatie over en weer tussen bedrijven, die actief zijn in de boomteelt en in de glastuinbouw. Dit, gevoegd bij de hoge opbrengst per oppervlakte eenheid, leidt tot de verwachting dat biologische bestrijding in de boomteelt een langzame maar zekere groei zal meemaken.

De bloembollenteelt is gekenmerkt door een fase waarin het plantmateriaal wordt geprepareerd c.q. bewaard. Bewaring onder gecontroleerde omstandigheden (CA) biedt grote voordelen om de kwaliteit te behouden. CA bewaring is ook een ideale omstandigheid om plagen te bestrijden. De champignonteelt is gekenmerkt door een fase waarin het het groeimedium onder nauw gecontroleerde omstandigheden geprepareerd (pasteurisatie) wordt. Ook deze fase is ideaal voor een (gedeeltelijke) ontsmetting. Ik verwacht om deze redenen niet dat biologische bestrijding in deze sectoren veel zal toenemen.

Een aparte plaats neemt de akkerbouw/groenteteelt vollegrond in. In de meeste gevallen is de opbrengst per oppervlakte eenheid hier laag. Volgens de boven aangehangen theorie zou dit betekenen dat biologische bestrijding in deze sector niet van de grond komt. Er zijn echter een aantal ontwikkelingen, welke deze theorie onderuit halen. In Frankrijk wordt op een grote oppervlakte Trichogramma toegepast bij de bestrijding van de maïsboorder. In Nederland wordt de steriele mannetjes techniek toegepast bij de bestrijding van de uienvlieg en worden aaltjes gebruikt bij de bestrijding van slakken in spruitkool. Illustratief is een experiment met de bestrijding van de zwarte vuilboomluis in aardappelen. Beperking van het insecticiden gebruik met gelijktijdige toepassing van natuurlijke vijanden was succesvol. De toelating van een selectief insecticide haalde de biologische bestrijding onderuit.

Uit de resultaten met biologische bestrijding, verkregen in de akkerbouw, zijn belangrijke lessen te leren. Succes is heel goed mogelijk, ook bij een lage financiële opbrengst per oppervlakte eenheid, maar het vereist veel zorg en blijvende aandacht. Behalve de extra kosten, die biologische bestrijding met zich mee brengt, vereist het ook een mentaliteitsomslag: vertrouwen in de methode, steun van de omgeving en geduld om het resultaat in de loop der tijd te zien groeien.

Een succesverhaal is biologische bestrijding in openbare ruimten en binnentuinen. Op deze plaatsen is de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen nauwelijks mogelijk. Plaagdieren, vooral plaagdieren die honingdauw afscheiden, worden in de openbare ruimte als zeer hinderlijk ervaren en moeten dus bestreden worden. Biologische methoden en pesticiden die via het wortelstelsel toegediend worden, zijn hier de enige mogelijkheden.

Biologische gewasbeschermingsmiddelen en GNO’s hebben met biologische bestrijders gemeen dat het middelen zijn, die in nichemarkten worden toegepast. Beide groepen middelen – biologische bestrijdingsmiddelen en GNO’s – behoren tot de gewasbeschermingsmiddelen. Deze middelen mogen daarom niet worden toegepast dan nadat de Europese Unie toestemming verleend heeft om de actieve stof op de markt te brengen en de Nationale Overheid toestemming verleend heeft onder welke voorwaarden het middel in de handel gebracht mag worden. Met een aantal, nu in de handel zijnde GNO’s heeft het bedrijfsleven deze omslachtige en dure weg niet hoeven te bewandelen. Deze middelen zijn toegelaten op grond van de RUB: Regeling Uitzondering Bestrijdingsmiddelen. Bij de herziening van de bestrijdingsmiddelenwet 1962, die in voorbereiding is, zal deze regeling waarschijnlijk verdwijnen. De Europese Com­missie schat dat een dossier van een bestrijdingsmiddel gemiddeld 50.000 pagina’s omvat en een voorbereidingstijd nodig heeft van 4½ jaar. Ik denk dat de met de voorbereidingstijd van het dossier gepaard gaande kosten voor een middel, bestemd voor een nichemarkt, nauwelijks op te brengen zijn. Verschraling van het aanbod ligt daarom in de lijn van de verwachting. Dit ondanks de positieve verwachtingen die onderzoekers uitspreken over nieuwe technische mogelijkheden voor biologische middelen.

1. Inleiding

De reden om een studie over biologische bestrijding op te zetten was de behoefte om over de mogelijkheden en beperkingen van deze algemeen gewaardeerde methode van gewasbescherming een discussie te stimuleren. De directe aanleiding tot de studie was een verzoek van ‘Doen Participaties’[1] om voor hen de vraag inzichtelijk te maken of de sector, welke Artemis vertegenwoordigt, door ideële, rendabele investeringen versterkt zou kunnen worden.

Onder biologische bestrijding wordt in deze studie verstaan de regelmatige toepassing van levende organismen (geleedpotigen, nematoden en schimmels), de toepassing van biologische gewasbeschermingsmiddelen en de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong (GNO) ter bestrijding van ziekten en plagen in planten en dieren. Over de perspectieven van biologische bestrijding leven diverse gedachten. In deze studie is getracht de diversiteit van die gedachten naar voren te brengen.

De studie welke hier gepresenteerd wordt omvat drie delen, nl.:

1. Een korte presentatie van de diversiteit van de sector.
2. Enkele beschouwingen over de perspectieven van de sector.
3. Een overzicht van de belangrijkste gebieden, de belangrijkste sectoren waarin biologische bestrijding wordt toegepast. Elke omschrijving wordt afgesloten met een conclusie.

De studie wordt afgesloten met een aantal bijlagen, welke te beschouwen zijn als achtergronddocumentatie bij deze studie, waaronder een ledenlijst van Artemis.

De studie wordt voorafgegaan door een samenvatting.

Abbildung in dieser Leseprobe nicht enthalten

Diglyphus isaea; parasitoid mineervlieg

foto: Biopol

D. isaea is een ectoparasiet die parasiteert op vele soorten mineervliegen. Sinds 1984 wordt deze wesp gebruikt in de biologische bestrijding.

2. De sector, korte omschrijving

Binnen de sector van producenten en handelaren van biologische bestrijders, -bestuivers en het gebruik van Ge­was­beschermingsmiddelen van Natuurlijke Oorsprong (GNO’s’) zijn er tussen dertig en veertig bedrijven actief. Het merendeel van deze bedrijven is lid van Artemis. Hierboven noem ik in één adem biologische bestrijders en bestuivers. Bedrijven die biologische bestrijders produceren of verhandelen doen dit zelfde meestal ook met hommels: de vaak gebruikte natuurlijke bestuivers bij de teelt van vruchtgroenten onder glas.

De bedrijven die in deze sector actief zijn vervullen een aantal functies. Globaal gesproken gaat het om de volgende:

¨ Het produceren van dierlijke bestrijders en/of bestuivers.

¨ Het produceren van biologische gewasbeschermingsmiddelen, dat zijn middelen op basis van micro-organismen of virussen.

¨ Het produceren van GNO’s: gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong. Deze categorie van middelen behoort – gezien vanuit de wet- en regelgeving – tot de gewone gewas­be­scher­mings­mid­de­len. Ik onderscheid deze groep echter, in navolging van vele anderen, als een afzonderlijke categorie.

¨ Het verhandelen van één of enkele van bovengenoemde categorieën van producten. Veel bedrijven beschouwen niet het verhandelen van producten als hun essentiële taak maar het verkopen van het systeem van gewasbescherming. Dit inclusief waarnemen van plagen (scouten) en adviseren over de behandeling ervan.

¨ Het importeren of exporteren van producten uit één of meerdere van de categorieën. Deze categorie valt eigenlijk onder het voorgaande punt. Import en export zijn immers vormen van handel. Ik noem dit punt apart om het internationale karakter van veel bedrijven te onderstrepen.

De hier genoemde functies worden soms als gespecialiseerd bedrijf uitgeoefend, veelal in een combinatie met andere activiteiten.

Bij de productiebedrijven van biologische agentia komen gespecialiseerde bedrijven voor. Dat zijn bedrijven die uitsluitend biologische agentia produceren. Onder biologische agentia versta ik biologische bestrijders, -bestuivers en –mid­de­len. Er zijn ook niet gespecialiseerde producenten. Hun hoofdactiviteit is veelal de productie van gewasbeschermingsmiddelen van organisch-synthetische oorsprong. Het leveren van biologische agen­tia is dan een onderdeel van hun activiteiten. Alle productiebedrijven opereren op de internationale markt.

De handelsbedrijven zijn meestal tuinbouwtoeleveringsbedrijven of tuincentra. Zij handelen in (bijna) het hele scala van benodigdheden van tuinbouwproductiebedrijven c.q. volkstuinders. Wij kennen overigens géén tuin­cen­tra als lid van onze vereniging; wel bedrijven die aan tuincentra leveren.

De handelsbedrijven (toe­leveringsbedrijven) zijn alle, zonder uitzondering, gemengde bedrijven. Zij verkopen aan hun klanten (tuinders) onder meer het systeem van gewasbescherming (inclusief voor­lichting). Het systeem van gewasbescherming dat zij verhandelen omvat de apparaten, nodig voor de verspreiding van de middelen. Daarnaast de middelen zelf. De middelen kunnen zowel natuurlijke bestrijders als gewasbeschermingsmiddelen zijn. Ook bij tuincentra kan men meestal terecht voor het hele scala van benodigdheden voor gewasbescherming. De meeste toeleveringsbedrijven van de glastuinbouw opereren op de in­ter­na­ti­o­nale markt.

Het gegeven dat toeleveringsbedrijven zowel gewasbeschermingsmiddelen (inclusief biologische middelen en GNO’s) als biologische bestrijders verhandelen betekent dat deze bedrijven in een ideale positie verkeren om geïntegreerde bestrijding te stimuleren. Zij vormen een belangrijke kennisbron op het gebied van geïntegreerde bestrijding. Samen met de teler maken zij vaak de afweging welke technieken en middelen ingezet worden voor de gewasbescherming. Hierdoor vormen zij ook een belangrijke schakel in de verspreiding van kennis over gewasbescherming. In bijlage 6 wordt het proces van kennisverspreiding toegelicht.

Geïntegreerde bestrijding is een uitgekiend systeem van bestrijding waarbij alle mogelijkheden van bestrijding gebruikt worden bij een minimale belasting van het milieu.

3. Kansen en bedreigingen van de sector

3-a Kansen en bedreigingen gezien vanuit de maatschappij

Biologische bestrijding heeft een positief imago in de maatschappij. De grote voordelen van biologische bestrijding ten opzichte van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, zowel gezien vanuit de biologische wetenschap als vanuit de milieuwetenschap, zijn de belangrijkste oorzaken van dit positieve imago. Dit imago heeft de sector geen windeieren gelegd. Het milieubesef van de consument en de aversie van de consument tegen ‘chemie’ (chemofobie) hebben biologische gewasbescherming bevorderd. Die positieve houding van de maatschappij is echter géén onveranderlijk gegeven. Hieronder maak ik een aantal kanttekeningen bij de visie van de maatschappij op biologische gewasbescherming.

Het is geen vaststaand gegeven dat het idee van de consument over voedselveiligheid in de toekomst ver­bonden blijft met het idee dat nu een grote rol in zijn beleving speelt, nl.: ‘vrij van be­strijdingsmiddelen’. Die centrale plaats van bestrijdingsmiddelen in de belevingswereld van de consument zou wel eens verdrongen kunnen worden door thema’s als: ‘Vrij van bacteriële besmetting’ of ‘vrij van derivaten van schim­mels’. Hygiëne zou in de toekomst wel eens hoger op de ranglijst kunnen komen dan het nu staat. Een citaat over de Amerikaanse teelt van kastomaten illustreert deze mogelijke verandering in de houding van het publiek:[2]

Greenhouse tomatoes are grown with few if any pesticides, although many field tomatoes are also grown with integrated pest management techniques and some are certified to be pesticide-residue-free. Greenhouse tomatoes are exposed to fewer environmental hazards than open-field tomatoes reducing the chance of microbial contamination. These characteristics appeal to some of the increasingly affluent North American consumers concerned with food safety issues.

Betere gewas­be­scher­mings­mid­delen, in de zin van:

minder persistent,

meer specifiek en/of:

in lagere dosering toe te passen

zullen wellicht leiden tot een vermindering van de ‘chemofobie’ bij consumenten.

De problematische correlatie milieu / gewasbeschermingsmiddelen is vooral tot stand gekomen door de per­sis­tentie van de vroeger gebruikte pesticiden. Het boek van Rachel Carson heeft die problematische relatie, vooral ten aanzien van insecticiden, duidelijk gemaakt.[3] In het voor­gaande punt heb ik al opgemerkt dat de ontwikkeling van minder persistente mid­de­len invloed heeft op de perceptie van de burger. Daarnaast hebben toe­pas­sings­tech­nie­ken van ge­was­be­scher­mings­mid­delen tot een vermindering van de con­ta­mi­natie van het milieu met die stoffen geleid. Verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen door vliegtuigen is nu aan strenge regels ge­bonden. In de jaren zestig gebeurde dit op vrij grote schaal. Kortom: zowel gezien vanuit de gebruikte middelen als gezien vanuit de toepassingstechniek zijn belangrijke bezwaren van de gewasbeschermingsmiddelen verdwenen.

In relatie met het milieu is er nog een tweede opmerking te maken. De zorg voor het milieu betrof tot voor kort vooral de zorg voor de besmetting van het milieu met persistente stoffen. Nu het per­sis­ten­tie­pro­bleem qua gewasbeschermingsmiddelen lang­zaam naar de achtergrond verdwijnt, is er een kans dat het probleem van de besmetting van de flora en fauna met ‘vreemde’ organismen be­langrijker wordt dan het nu is. Het is daarom denkbaar dat het milieu­probleem in de toekomst verschuift vanuit de chemische industrie als pro­bleem­veroorzaker in onze richting, in de richting van de producenten en handelaren in biologische be­strij­ders en be­stuivers. Voorbeelden daarvan zijn in de pers te vinden.[4]

Wat betreft dierenwelzijn rekent de overheid het welzijn van alle diersoorten tot haar werk­ter­rein, ook dat van sponsen, holtedieren, wormen en geleedpotigen. Dit heeft voor het bedrijfs­leven en de overheid consequenties. Het is immers niet goed denkbaar dat de overheid toestemming verleent om bepaalde diersoorten te houden zonder voldoende inzicht te hebben in het welzijnsprobleem van die soorten. Indien het wel­zijns­pro­bleem van geleedpotigen of nematoden een publiek probleem wordt, kan dit de sector moeilijkheden veroorzaken. Qua wetgeving stimuleert de overheid deze ontwikkeling.

3-b Kansen en bedreigingen van de sector gezien vanuit de kosten

Naast de maatschappelijke visie op gewasbescherming is er ook een kostenaspect. Het kostenaspect is belangrijk in de ontwikkelingsfase van het product en tijdens het gebruik ervan. Vier aspecten van dit kostenaspect zijn ver­mel­denswaard, nl.:

1. Biologische bestrijding is door de kosten van arbeid en middelen meestal duurder dan de bestrijding met gewasbeschermingsmiddelen. Telers hebben een stimulans nodig om biologische bestrijding toe te passen. De meest invloedrijke stimulans komt vanuit de markt.

Deze opmerking moet meteen van een kanttekening voorzien worden. In situaties met een grote gewasdichtheid (grote LAI) is een effectieve verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen niet altijd mogelijk. Biologische bestrijding heeft dan voordelen. Een soortgelijke opmerking is te maken ten aanzien van de herintredingproblemen (re-entry problems) na het gebruik van ge­wasbeschermingsmiddelen. In de tuinbouw, vooral in kassen, moeten frequent gewaswerkzaamheden (gewasverzorging, oogsten) uitgevoerd worden. Biologische bestrijding maakt de re-entry problemen geringer.

2. Biologische bestrijders en bestuivers zijn slechts beperkt te beschermen op de markt. Hetzelfde geldt voor bi­ologische middelen en GNO’s. Patenten en octrooien, mogelijkheden om ontwikkelingskosten op de markt terug te verdienen, zijn voor biologische agentia beperkt.

Doelmatige productie en distributie zijn naast reclame de enige mogelijkheden om een zekere marktbescherming op te bouwen. Biologische middelen zijn, zo blijkt uit de toepassingen, middelen voor een nichemarkt. Grote omzetten van deze middelen zijn niet te verwachten.

3. Specifiek ten aanzien van biologische middelen en GNO’s gelden toelatingskosten als bottleneck. Het toelaten van gewasbeschermingsmiddelen is een dure zaak zoals blijkt uit het volgende citaat, ontleend aan een notitie van de Europese Commissie aan het Europese Parlement:[5]

The Commission and the Member States agreed that if the basic principles of the Directive [91/414] were to be attained, Community evaluation [of plant protection products] would need to be comprehensive and detailed. As a result, the data requirements that were fixed for pesticides greatly exceed those required for any other class of substance including pharmaceuticals, food additives and commodity chemicals. A typical dossier contains about 50,000 pages and takes about four and a half years to prepare.

In een recent rapport[6] over de toelating van ‘natuurlijke’ middelen lees ik het volgende:

De evaluatiekosten drukken relatief zwaar op natuurlijke middelen vanwege de nichemarkt waar de middelen worden ingezet, en daardoor de kleinere verwachte omzet. Ook met een cofinanciering binnen het project [ter bevordering van de toelating van natuurlijke middelen] van € 100.000 van het ministerie van LNV is de investering niet goed verdedigbaar.

Dat de toelating van biologische middelen géén gelijke trend houdt met de technische mogelijkheden, de mogelijkheden die door het onderzoek aan het licht gebracht worden, bracht enkele Wageningse onderzoekers tot de volgende verzuchting:[7]

Een terugblik op het aantal toegelaten biologische bestrijders stemt ons niet echt hoopvol voor de komende tien jaar. De middelen die wel toegelaten zijn, lijden een economisch armzalig bestaan in te­gen­vallende nichemarkten.

3-c Kansen en bedreigingen in relatie tot overheidsoptreden

Naast de maatschappelijke visie en het kostenaspect sta ik ook stil bij de houding van de overheid. De overheid is een warme voorstander van duurzame gewasbescherming. Biologische bestrijding maakt in de ogen van de overheid deel uit van duurzame gewasbescherming.

In de nota ‘Duurzame gewasbescherming’[8] formuleert de Nederlandse overheid duurzame gewasbescherming resultaat gericht (pag. 17):

Van duurzame gewasbescherming is sprake als de doelstellingen op het gebied van milieu, arbeidsbescherming en voedselveiligheid zijn gerealiseerd, op een manier die bedrijfseconomisch verantwoord is en die de con­cur­ren­tie­positie van de Nederlandse landbouw niet onevenredig onder druk zet.

Deze nota formuleert als uitgangspunt voor geïntegreerde landbouw – althans voor zover het de ge­was­be­scher­ming betreft (pag. 20) – dat:

‘de milieubelasting als gevolg van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen wordt beperkt, door het gebruik daarvan zoveel mogelijk te beperken.’

Deze nota beschrijft als ‘essentieel’ dat de telers bij hun gewasbeschermingstrategie de hierna genoemde stappen volgen. Ter illustratie heb ik achter die stappen enkele voorbeelden genoemd welke illustreren wat tot de genoemde stap gerekend zou kunnen worden.

1. Preventie [met schone machines voor grondbewerking op een perceel komen, zaaizaadontsmetting, afvalhopen afdekken, ont­smet­tings­matten bij ingang teeltruimte, luchtramen afdekken met gaas].
2. Teelttechnische maatregelen [resistente rassen gebruiken, vruchtwisseling, stoppel tijdig onderploegen, kas schoon­ma­ken].
3. Waarschuwingssystemen [spuiten afhankelijk van de ontwikkeling van de ziekteverwekker of de ont­wik­ke­lings­kansen van deze. Daarbij dient rekening gehouden te worden met de schadedrempel].
4. Niet chemische gewasbescherming [biologische bestrijding, mechanische onkruidbestrijding, stomen, land inun­de­ren ter bestrijding van aaltjes].
5. Chemische gewasbescherming en toedieningstechnieken [onderhoud spuit, kantdoppen gebruiken, pre­ven­tieve en curatieve bespuiting toepassen] en ten slotte:
6. Emissiebeperking [niet spuiten bij harde wind, ramen sluiten tijdens bespuiting].

Biologische gewasbeschermingsmiddelen en GNO’s worden in de nota over een kam geschoren met andere gewasbeschermingsmiddelen zoals blijkt uit het volgende citaat:

Technieken voor bestrijding worden ingedeeld in vier hiërarchische categorieën: biologische, mechanische, fysische en gewasbeschermingsmiddelen, hetzij van natuurlijke, hetzij van synthetische oorsprong.

De formulering (inclusief de volgorde in de handelingen) voor de gewasbeschermingsstrategie bij geïntegreerde landbouw is sterk op de natuurwetenschap gebaseerd, zij het dat in het boven weergegeven citaat ook een maatschappelijke doelstelling verpakt is. Beperking van het gebruik van ‘chemische gewas­be­scher­mings­mid­de­len’ leeft sterker dan het ontwikkelen van nieuwe, minder milieubelastende middelen.

In de nota staat de economische realiteit centraal. Gewasbescherming moet bedrijfseconomisch haalbaar zijn. De voorrang van biologische bestrijding boven chemische bestrijding (stap 4 vóór stap 5) geldt zo­lang en voor zover de bedrijfseconomische doelstelling niet in gevaar komt. Het moet dus economisch ge­win opleveren om biologische bestrijding toe te passen. Er mag géén schade worden geleden door de boer of tuinder.

Ik trek uit het bovenstaande de conclusie dat vanuit de overheid géén stimulans verwacht mag worden ten aanzien van biologische bestrijding. In gevallen waarin de agrarische sector overtuigd is van de voordelen van biologische bestrijding zal deze toegepast worden. De bloemisterij is daar een voorbeeld van. In gevallen dat boer of tuinder niet van die voordelen overtuigd zijn zal die toepassing achterwege blijven. Voorbeelden daarvan zijn onder meer te vinden in de akkerbouw en de boomkwekerij.

3-d Kansen en bedreigingen met het oog op wetenschap

De invloed van de wetenschap op de praktijk van de gewasbescherming begint in de tweede helft van de negentiende eeuw. Kort na 1850 wordt zwavel algemeen gebruikt als beschermingsmiddel van de druif tegen de echte meeldauw, Uncinula necator.[9] Kalk werd in de tweede helft van deze eeuw gebruikt om tarwezaaizaad te behandelen tegen steenbrand, Tilletia caries.[10] Het gebruik van zwavel en waarschijnlijk ook van kalk was eerder ondanks dan dankzij de wetenschap. Beide toepassingen waren waarschijnlijk meer gebaseerd op opgedane ervaring dan op wetenschappelijk onderzoek.

De beïnvloeding van de wetenschap op de bestrijding van ziekten en plagen begint in de laatste decennia van de negentiende eeuw. Zadoks heeft, kijkend vanuit de plantenziektekunde, de periode na 1890 in enkele tijdvakken ingedeeld. Hij onderscheidt ach­ter­eenvolgens:[11]

1. De pathogenistische periode. In 1890 formuleerde de Duitse medicus Koch zijn postulaten. Het is een methode waardoor een ziekteverwekker éénduidig als zodanig te herkennen is. Elke ziekte heeft zijn eigen pathogeen.
2. De chemistische periode. Deze neemt een aanvang rond 1940 met de ontdekking van penicilline. Genezing van de ziekte komt nu centraal te staan. Elke ziekteverwekker heeft zijn eigen chemische preparaat, zijn eigen geneesmiddel.
3. De ecologistische periode. Deze periode neemt een aanvang als de bezwaren tegen be­strij­dings­mid­delen breed worden gedragen. Het begin van deze periode wordt gekenmerkt door de verschijning van het boek ‘Silent Spring’. De aandacht voor de omgeving waarin de ziekte of plaag optreden komt centraal in de aandacht te staan. Elke ziekte kent zijn eigen biotoop.

Het is goed ons te realiseren, dat velen naar gewasbescherming kijken, ieder vanuit zijn eigen visie, zijn eigen belevingswereld. De bovenstaande indeling van Zadoks maakt duidelijk dat er in elke periode een overheersend beeld was en is. Enkele relevante gedachten vanuit de wetenschap over gewasbescherming in onze tijd zijn de volgende:

1. De aantasting van gewassen door ziekten en plagen vereist blijvende aandacht.
2. Het gevaar van resistentie van plaagorganismen tegen gewasbeschermingsmiddelen blijft onveranderd groot.
3. Elke ziekte of plaag kent zijn eigen biotoop, zijn eigen leefomgeving. Binnen dit biotoop, binnen deze leefwereld zijn altijd natuurlijke vijanden aanwezig. Binnen deze, in de evolutie opgebouwde leefwereld, is niet snel resistentie te verwachten van het ene organisme tegen het andere.
4. De mens is creatief. Gewasbeschermingsmiddelen zullen ook in de toekomst ontwikkeld worden. Die nieuwe middelen zullen – mede door de betere toepassingstechnieken – minder milieuvervuiling veroorzaken.

Vanuit de wetenschap zijn ook genuanceerde geluiden te horen over biologische bestrijding. Het volgende citaat is ontleend aan het gedenkboek dat verschenen is bij het eeuwfeest van de Plantenziektenkundige Dienst (PD) te Wageningen.[12] Het is een waarschuwing tegen biologische middelen en GNO’s.

Biological control tends to acquire an aura of holiness so that it is politically incorrect to question the value of biological control. But biological control may be chemical control in disguise. The use of Bacillus thuringiensis to control caterpillars, for example, is cherished by the adepts of biological control. They, however, administer a potent insect poison produced by and packed in bacterial cells, a poisonous chemical nevertheless.

4. De sectoren waar wij voor werken

4-a Glasgroente

De sector van de vruchtgroenten onder glas is de oudste sector gezien vanuit de biologische bestrijding van plagen, althans waarbij regelmatige introductie van bestrijders plaatsvindt. Uit de gegevens van de volgende tabel blijkt dat er nauwelijks telers van vruchtgroenten zijn die niet op de een of andere wijze biologische bestrijding toepassen. De markt voor biologische bestrijders in deze sector nadert dus haar verzadiging. Het is interessant ons af te vragen waardoor de penetratie in de glasgroente van de biologische bestrijding zover voort geschreden is. Ik denk dat er minstens tien factoren te noemen zijn, welke aan dit succes bijgedragen hebben, nl.:

1. Het onderzoek. De onderzoekinstelling in Naaldwijk, oorspronkelijk gericht op de glas­groen­te­teelt, heeft vele jaren onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van bio­lo­gische en geïntegreerde bestrijding.[13]
2. Aard van het product. Bij vruchtgroenten worden de vruchten verhandeld en komt het blad niet in het handelscircuit. Biologische bestrijders noch plaagdieren traden daardoor het handelscircuit in beduidende mate binnen. Dit beperkte het gevaar van formele handelsbelemmeringen (bepaalde dieren op producten vormen in bepaalde landen een absolute handelsbelemmering) zowel als voor informele handelsbelemmeringen (angst voor beestjes bij de handel en consumenten).
3. Productie per oppervlakte eenheid. Een hoge productie per oppervlakte eenheid maakt het mogelijk de relatief hoge kosten van een herhaaldelijke introductie van natuurlijke vijanden te dragen. Op plaatsen waar de opbrengst uitgerekend wordt in €.m-2 is veel meer mogelijk dan op plaatsen waar de opbrengst uitgerekend wordt in €.ha-1 .
4. Optredende resistentie en allergie. Resistentie van plagen tegen gewas­be­scher­mings­middelen en allergie bij de toepassers van die middelen hebben de ontwikkeling van biologische be­strij­ding bevorderd.
5. De maatschappelijke omgeving. De milieubeweging heeft er veel toe bijgedragen dat de bezwaren tegen bestrijdingsmiddelen breed gedragen werden in de maatschappij. De sector van de glasgroentetelers heeft hierop gereageerd door een certi­fi­ce­ring­systeem in het leven te roepen (MBT: Milieu Bewuste Teelt) dat het gebruik van ge­wasbeschermingsmiddelen tot een minimum terugdrong. De teelt van voedingsgewassen staat in deze onder grotere druk dan de teelt van siergewassen. Uit kostenoverwegingen is het certificeringsysteem MBT verlaten en vervangen door een goedkoper systeem.
6. Wijze van afzet. Vanaf het begin hebben de producenten van biologische bestrijders ervoor gekozen om hun product via de bestaande toeleveringsbedrijven af te zetten. Dit heeft ertoe geleid dat biologische bestrijding niet in een concurrentiepositie gekomen is met de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen, althans niet in de handelskanalen.
7. De introductie van hommels. De vervanging van de trostriller (een vorm van mechanische bestuiving) door hommels als natuurlijke bestuivers is in de jaren tachtig van de vorige eeuw tot algemene toepassing gekomen. Het milieu waarin hommels leven is moeilijk compatibel te maken met de toepassing van insecticiden en acariciden. De introductie van hommels heeft bovendien het economische draagvlak van de producenten van biologische bestrijders versterkt.
8. Fungicidengebruik. Een factor welke wellicht als eerste genoemd had moeten worden, is het aanwezig zijn van een goed systeem voor beheersing van de groeiomstandigheden (verwarming, ventilatie). Dit systeem leidde tot een sterke beperking van vooral het fun­gi­ci­den­ge­bruik. De teelt van vruchtgroenten onder glas heeft in dit opzicht een belangrijk voordeel ten opzichte van de teelt onder plastic.
9. Groeiomstandigheden natuurlijke vijanden. De klimaatregeling die in het voorgaande punt genoemd is, biedt ook de mogelijkheid om – binnen de grenzen van de optimale gewasgroei – rekening te houden met de ontwikkelingsmogelijkheden van de ‘benificials’.
10. Regelgeving. De wetgeving heeft de verplichting ingesteld dat pesticiden óók beoordeeld worden op de effecten die deze stoffen hebben op nuttige dieren (beneficials). Dit heeft de toepassing van geïntegreerde bestrijding bevorderd.

Ik geloof niet dat er gemakkelijk een andere sector te vinden is waar deze zelfde unieke combinatie van factoren gevonden zal worden. Groentetelers die in plastic kassen werken worden geconfronteerd met een hoog fungiciden gebruik. Looye, sprekend over de tomatenteelt in Zuidoost Spanje,[14] zegt hierover:

Voor schimmels moet veel meer bestreden worden dan in Nederland. Dit verstoort het evenwicht dat nodig is voor een succesvolle biologische plaagbestrijding. Bij elkaar is de moeilijkheidsgraad om biologische bestrijding in Spanje tot een succes te maken veel groter dan in Nederland.

Telers van siergewassen verhandelen ook hun blad en daarmee de belagers en hun natuurlijke vijanden. Siergewassen spelen geen rol in de menselijke consumptie. Het probleem van voedselveiligheid speelt hierbij dus niet. Anderzijds zijn er ook factoren als resistentie en allergie (4), wijze van afzet (6) en regelgeving (10) die in de gehele land- en tuinbouw hun invloed uitoefenen.

De teelt van vruchtgroenten onder glas in Noordwest Europa vormt nog steeds de ruggengraat van het grootste deel van de bedrijven die biologische bestrijders verhandelen. Het is ook het terrein waar de onderlinge concurrentie tussen de bedrijven die ‘beneficials’ leveren het grootst is. Hoewel binnen de glasgroenteteelt de concurrentie van nieuwe, systemische gewasbeschermingsmiddelen voelbaar is, is het niet te verwachten dat het min of meer uitgebalanceerde systeem van gewasbescherming met biologische bestrijders on­deruit zal gaan. De gevaren van resistentie van plaagdieren tegen gewasbeschermingsmiddelen worden daarvoor als te groot ervaren.

Tot slot nog een opmerking over het teeltsysteem van glasgroenten. Het teeltsysteem heeft een grote invloed op de mogelijkheden en beperkingen van biologische bestrijding. Bij de teelt van komkommers komt het voor dat de teelt drie of vier keer per jaar opnieuw start. De beschikbare tijd, vier of drie maanden, is dan nauwelijks voldoende om op een rendabele wijze biologische bestrijding toe te passen. Bij de teelt van tomaten worden studies verricht om na te gaan of de teeltcyclus van één jaar verlengd kan worden naar twee of enkele jaren. Indien die ontwikkeling doorzet heeft dat niet alleen grote invloed op de leverancier van zaden en jonge planten maar ook op onze sector. Een ‘nieuwe’ teelt begint met de introductie van nieuwe bestrijders. Als dit éénmaal per drie jaar plaats vindt i.p.v. éénmaal per jaar heeft dit belangrijke consequenties voor de afzet.

Abbildung in dieser Leseprobe nicht enthalten

Bovenstaande tabel maakt duidelijk dat bij de belangrijkste vruchtgroentengewassen op meer dan 90% van het areaal biologische bestrijding wordt toegepast.

Conclusie: De verwachting is dat biologische bestrijding van plagen de belangrijkste bestrijdingswijze zal blijven in de glasgroenteteelt. Veranderingen in teeltwijzen en het beschikbaar komen van systemisch werkende middelen kunnen deze positie beïnvloeden.

[...]


[1] http://www.doenparticipaties.nl/web/show/id=46682

[2] Cook, R. & L. Calvin, 2005. Greenhouse tomatoes change the dynamics of the North American Fresh tomato industry. USDA, Economic Research Service.

[3] Carson, Rachel, 1962. Silent Spring, Houghton Mifflin, Boston..

[4] Vreemd lieveheersbeest verspreidt zich massaal. De Volkskrant, 25-06-05.

[5] Commission of the European Communities, 2001. Evaluation of the active substances of plant protection products (submitted in accordance with Article 8(2) of Council Directive 91/414/EEC on the placing of plant protection products on the market.

[6] Vermeulen, T. & P. Leendertse, 2005. GENOEG Toegelaten. Eindrapportage. CLM, Culemborg: 7.

[7] Boogert, P.H.J.F., J. Postma en A.G.C.L. Speksnijder, 2004. Microbiologische bestrijders: waar staan we over tien jaar. Gewasbescherming 34: 30-33.

[8] Anonymus, 2004. Duurzame gewasbescherming. Beleid voor gewasbescherming tot 2010. LNV, Directie Landbouw.

[9] Vijverberg, A.J., 2005. De druiventeelt in het Westland rond 1850. Historisch Jaarboek Westland 18: 64-81.

[10] Bieleman, J., 2000. Gewasbescherming. In: Techniek in Nederland in de twintigste eeuw, III. Landbouw en Voeding Walburg Pers, Zutphen: 202-225.

[11] Zadoks, J.C., 1993. Speurtocht naar duurzaamheid. Diesrede LUW.

[12] Koeman, J.H. & J.C. Zadoks, 1999. History and future of plant protection policy, from ancient times to WTO-SPS. In: Meester, G., R.D. Woittiez & A. de Zeeuw (ed). Plants and Politics, Wageningen Pers: 38.

[13] Vijverberg, A.J. & L. Bravenboer, 1998. Geïntegreerde bestrijding onder glas. Uit de vroege geschiedenis van het onderzoek naar de geïntegreerde bestrijding. In: Aad Vijverberg (red) Biologische bestrijding en bestuiving in de glastuinbouw. Eburon, Delft: 11-19.

[14] Looye, J., 2004. Biologische bestrijding in de bedekte groenteteelt in Zuidoost Spanje vergeleken met Nederland. Gewasbescherming 34: 66-68.

Ende der Leseprobe aus 65 Seiten

Details

Titel
Gewasbescherming met biologische bestrijders en middelen
Veranstaltung
Artemis
Autor
Jahr
2005
Seiten
65
Katalognummer
V110282
ISBN (eBook)
9783640084579
ISBN (Buch)
9783640325580
Dateigröße
1011 KB
Sprache
Deutsch
Anmerkungen
In diesem Artikel wird beschrieben warum in Gemüseanbau in Gewächshäusern biologische Bekämpfung von Plagen Standard ist. Eine Analyse wird gemacht der Möglichkeiten um auch in anderen Zweigen des Gartenbaues biologische Bekämpfung van Plagen an zu wenden. Artemis ist die Vereinigung den Betrieben die biologische Bekämpfer, -Mittel und Bestäuber. Der Autor ist Vorsitzender dieser Organisation.
Schlagworte
Gewasbescherming, Artemis
Arbeit zitieren
Dr. Ir. Aad Vijverberg (Autor:in), 2005, Gewasbescherming met biologische bestrijders en middelen, München, GRIN Verlag, https://www.grin.com/document/110282

Kommentare

  • Noch keine Kommentare.
Blick ins Buch
Titel: Gewasbescherming met biologische bestrijders en middelen



Ihre Arbeit hochladen

Ihre Hausarbeit / Abschlussarbeit:

- Publikation als eBook und Buch
- Hohes Honorar auf die Verkäufe
- Für Sie komplett kostenlos – mit ISBN
- Es dauert nur 5 Minuten
- Jede Arbeit findet Leser

Kostenlos Autor werden