De hel in "De reis van Sint Brandaan"


Term Paper, 2010

15 Pages, Grade: sehr gut (1,0)


Excerpt

Inhoud

1 Inleiding

2 De enkele Reis -episodes met betrekking tot de hel
2.1 De heidense reus
2.2 Hel 1 (dorstende zielen)
2.3 Hel 2
2.4 Teugeldief naar hel (eerste boventallige)
2.5 Judas
2.6 (Brandende zielenvogels)

3 Conclusie

Literatuurlijst

1 Inleiding

Het corpus van dit onderzoek is het rond 1150 ontstane Middelnederlandse gedicht De reis van Sint Brandaan (navolgend ook afkortend de Reis genoemd), zoals het in het Comburgse handschrift overgeleverd is.[1] Terwijl de Navigatio Sancti Brendani Abbatis - een rond 200 jaar oudere tekst binnen het grotere kader van de meer dan duizend jaar omspannende Brandaantraditie[2] - “eigenlijk nog maar weinig belangstelling voor Hiernamaals-motieven” toont,[3] zijn juist deze in de Reis centraal gesteld.[4] Dat verwondert niet:

De spanning tussen de wereld en het hiernamaals, tussen `Diesseits´ en `Jenseits´, is in de twaalfde eeuw overal voelbaar. Ook in de Reis is de existentiële vraag naar de uiteindelijke bestemming van de mens op de achtergrond voortdurend aanwezig; sterker nog: men zou het gedicht kunnen typeren als een eschatologische verhandeling in verhaalvorm, een twaalfde-eeuwse voorloper van Dantes Divina Commedia.[5]

Om plaatsredenen is het helaas niet mogelijk, de hiernamaals-thematiek van de Reis hier volledig te onderzoeken, zeker niet inclusief het “daartussen” van hemel en hel, of het nu “vagevuur”, “tussengebied” of “troisième lieu” genoemd wordt.. De scriptie is daarom beperkt op het onderzoek van de Reis -episodes met betrekking tot de hel. Het doel van het onderzoek is te proberen, in hoeverre het mogelijk is, het daar beschreven gebeuren theologisch tot enkele zo kort en precies mogelijke geloofspunten te concentreren en dus de nucleus van de eschatologische geloofsleer weer te geven zoals zij in de Reis onder woorden gebracht werd en in zoverre ze de hel betreft.

2 De enkele Reis -episodes met betrekking tot de hel

2.1 De heidense reus

De eerste in deze context relevante episode is episode 4, “de heidense reus”.[6] De “moeilijk te verklaren episode”[7], die alleen in het Comburgse handschrift te vinden is, behandelt “eschatologische vraagstukken die in de 12de eeuw een belangrijke rol spelen”[8], en die in dit geval namelijk met het lot van heidenen na hun dood te maken hebben.[9]

Een van deze “eschatologische vraagstukken” is de vraag naar de verblijfplaats van de heidenen na hun dood. Het in deze context relevante tekstfragment is een gedeelte van de uiting van het hoofd van de reus: “Dies willic weder varen Te mijnre aermer scaren In die deemsternesse.”[10] Alhoewel het niet helemaal duidelijk is, is dit toch “waarschijnlijk een aanduiding van de hel”.[11] Voor deze interpretatie pleiten de genoemde, gewoon als “helse” opgevatte attributen zoals “folteringen” en “duisternis”, maar ook een contemporaine mening zoals die van Robert Pulleyn († 1150):

Wie niet gelooft is al veroordeeld (Joan. III, 18). Daarom staat het vast, dat zowel de Joden als de heidenen die zonder geloof hiervandaan overgaan, zonder hoop voor de kwellingen moeten worden bestemd. Ook door de Heer is verklaard: Velen zijn geroepen, weinigen uitverkoren (Matth. 20, 16).[12]

Maar het feit dat de heidenen na hun dood in de hel verblijven, betekent niet automatisch dat zij daar evenzeer gekweld worden als christenen die zich daar bevinden. “[E]en indeling van helgestraften naar religie […] komt o.a. voor in een visioen van Mechthild v. Magedeburg en in de Vita van Macarius, waarin de opvatting te vinden is dat heidenen in de hel minder streng gestraft worden dan christenen.”[13] “Dat christenen in het hiernamaals zwaarder voor hun zonden moeten boeten dan ongedoopte heidenen, kan worden afgeleid uit de Tweede brief van Petrus (2 Petrus 2: 20 – 22).”[14] Deze opvatting wordt expliciet bevestigd door de volgende uiting van de reus:

Want die doepzel hebben ontfaen Enter Gods wet af staen, Also scriftuere leert hier, Die ziele wert int helsche vier Vele meer ghepinet al te fel Dan wi zijn, dat weet ic wel, Want ons niemen en leert No te zijnre wet en keert. Dus vreesic, waert dat ic doepsel ontfinghe Ende mijnre wet dan af ghinge, waert vrouch of spade, Bij des viants quade rade, Omme have ofte om goet, Also menich meinsche doet, Dat men mi dan ter hellen Vele mee soude quellen Dan ic nou ghepijnt, Want mine ghelike pijntmen min Dan die doepsel hebben ontfaen Ende harer wet af zijn ghegaen.”[15]

De vrees voor strengere helse straffen is dan ook de reden waarvoor de reus het aanbod van Sint Brandaan afslaat,[16] “hem uit de hel te laten verlossen om gedoopt een nieuw leven te beginnen”.[17]

Met dit aanbod is nog een verder vraagstuk aangesproken: het vraagstuk, of “het, in uitzonderlijke gevallen, voor een heilige mogelijk is een zondaar uit de hel te verlossen en hem opnieuw tot leven te wekken, zodat hij een tweede kans krijgt”.[18] In het algemeen werd deze vraag in de twaalfde eeuw beaamd.[19] Dit geldt in ieder geval voor de gewone christelijke zondaar.[20] Wat de heidenen betreft is de situatie nog bijzonderder: zij hadden voor de komst van Christus vaak geen mogelijkheid tot geloof te komen, en ook na de komst van Christus waren er vele heidenen die deze mogelijkheid niet hadden. Voor deze groep werden er gedeeltelijk speciale oplossingen ontwikkeld.[21] “Heidenen echter die na de komst van Christus de mogelijkheid hadden tot geloof te komen en gedoopt te worden, waren zonder geloof en doop verloren.”[22] Sint Brandaan lijkt vanzelfsprekend ervan uit te gaan de reus opnieuw tot leven te kunnen wekken, hem te kunnen dopen en zo een tweede kans te kunnen geven om alsnog het paradijs te bereiken: “`Of ic Gode verbidden can Dat hi hu weder hu slives jan´ Sprac Sente Brandaan, `Soutstu doepzel willen ontfaen Ende pinen om die Gods hulde? Ic verg have di dine sculde. So mach di werden wijs Dat eeweghe paradijs.´”[23]

[...]


[1] De tekst is beschikbaar inclusief vertaling uit het Middelnederlands, cf. de literatuurlijst onder primaire litteratuur, en wordt navolgend - als de primaire tekst betrokken is - geciteerd alleen door opgave van de relevante verzen. (De commentariërende - secundaire - opmerkingen van de rand van de pagina's van deze uitgave worden als volgt geciteerd: Gerritsen/Oppenhuis de Jong, De reis van Sint Brandaan, p. … Wegens de primaire en secundaire inhouden wordt de uitgave in de literatuurlijst onder beide rubrieken genoemd.) Het Comburgse handschrift is een van twee verzamelhandschriften, waarin het gedicht opgenomen is. Het andere handschrift is het Handschrift-Van Hulthem. Er zijn talrijke verschillen tussen deze handschriften, maar het belangrijkste verschil is, dat in het Handschrift-Van Hulthem de eerste 323 verzen ontbreken, cf. Gerritsen, “Brandaan en de wonderen van de wereld”, p. 53.

[2] Cf. Gerritsen, “Inleiding”, p. 7 en 8; idem, “Zeilen met Sint Brandaan”, p. 172 - 176.

[3] Draak, De reis van Sinte Brandaan, p. 39.

[4] Cf. Strijbosch, “Himmel, Höllen und Paradiese”, p 50: “Einer der Texte, in denen die Ideen über Jenseitsorte in fiktionaler Form vergegenständlicht sind, ist `Brandans Reise´, die an Jenseits-Motiven besonders reich ist.”

[5] Gerritsen, “Brandaan en de wonderen van de wereld”, p. 63 en 64; zie ook Janssens, “Reële en fictieve reizen”, p. 48: “[...] een intrigerend aspect van de renaissance van de 12de eeuw […]: het denken rond het Hiernamaals.”; cj. Strijbosch, “Himmel, Höllen und Paradiese”, p. 50: “Das Mittelalter hat mit dem Jenseits gelebt.”
Draak wijst erop, dat “Hiernamaals-motieven […] in een `zeemansverhaal´ volstrekt niets buitengewoons” zijn en maakt in dat verband gewag van Odysseus (De reis van Sinte Brandaan, p. 39).

[6] Verzen 137 - 260. (De becijfering en benoeming van de enkele episodes volgt Strijbosch, De bronnen van `De reis van Sint Brandaan´, p. 295 en 296.)

[7] Klerk-Oppenhuis de Jong, “Brandaan en het geloof in Gods genade”, p. 21.

[8] Peeters, “De Reis van Sente Brendane”, p. 39 en 40.

[9] De inhoud van de episode in de samenvatting van Strijbosch (De bronnen van `De reis van Sint Brandaan´, p. 45): “Brandaan en zijn monniken vinden op het strand het hoofd van een dode reus, die op Brandaans vraag naar zijn levenswijze vertelt dat hij een heiden was, die, ondanks zijn enorme lengte, verdronk in een stormvloed. Brandaan biedt aan hem tot leven te wekken en hem te dopen om zo alsnog de mogelijkheid te krijgen naar het paradijs te gaan. De reus weigert, uit angst voor een tweede stervensuur en omdat hij wellicht in een nieuw leven de zonde niet zal kunnen weerstaan.”

[10] Verzen 249 – 251. (In de vertaling van Wilmink: “Ik moet nu weer gaan reizen naar de plaats, zo vol afgrijzen, in de duisternissen.”)

[11] Strijbosch, “Een reis naar inzicht”, p. 528.

[12] Vertaald uit het Latijns door en geciteerd naar Strijbosch, “Een reis naar inzicht”, p.528, vn. 8; alleen voor “bijzondere heidenen” werden gedeeltelijk speciale oplossingen ontwikkeld, zo voor heidenen die “een openbaring van het ware geloof deelachtig was [sic] geworden” - idem, “Een reis naar inzicht”, p. 530, vn. 16 - of voor “die ungetauften Gerechten des Alten Bundes” e.d. - Flasch, Kampfplätze der Philosophie, p. 38 -; tot deze groep van bijzondere heidenen behoort de reus echter niet.

[13] Strijbosch, “Een reis naar inzicht”, p. 528, vn. 8, met een verwijzing op Peeters (“De Reis van Sente Brendane”, p. 28 – 40), volgens wie “[d]eze vita […] hoogstwaarschijnlijk een van de bronnen voor de episode over de heidense reus [was]”.

[14] Gerritsen/Oppenhuis de Jong, De reis van Sint Brandaan, p. 43.

[15] Verzen 209 – 228. (In de vertaling van Wilmink: “Wie 't doopsel christen heeft gemaakt en die dan Gods gebod verzaakt, de Bijbel leert het hier, zijn ziel wordt in 't helse vuur veel meer gekweld en gepest dan wij. Dat weet ik best. Omdat ons namelijk niemand leert en naar Gods wetten keert. Dus vrees ik, als ik het doopsel ontving en toch mijn eigen gang weer ging, of het nu vroeg was of laat, door Satans kwade raad, om have of om goed, zoals menig mens toch doet, dat men mij dan ter helle heel wat meer zou kwellen dan het me nu geschiedt. Want mijns gelijken kwelt men zo niet als wie de doop ontvangen heeft en desondanks in zonde leeft.”) Cj. ook Strijbosch, “Een reis naar inzicht”, p. 531; Klerk-Oppenhuis de Jong, “Brandaan en het geloof in Gods genade”, p. 38 – 40.

[16] Cf. verzen 195 - 251.

[17] Gerritsen, “Brandaan en de wonderen van de wereld”, p. 68; cj. ook Janssens, “Reële en fictieve reizen”, p. 48; Klerk-Oppenhuis de Jong, “Brandaan en het geloof in Gods genade”, p. 39.

[18] Gerritsen, “Brandaan en de wonderen van de wereld”, p.68.

[19] Ibidem; cf. Strijbosch, “Een reis naar inzicht”, p. 530, vn. 15, met verdere verwijzingen.

[20] Cf. Pulleyn, uit het Latijns vertaald door en geciteerd naar Strijbosch, ibidem: “Door de werking van de wonderbaarlijke God door middel van zijn heiligen zijn vele gestorvenen verrezen. Het is mogelijk, ja het is zelfs geloofwaardig, dat onder hen ook enkelen aan het leven zijn teruggegeven, die wegens hun tevoren begane boosheid de hel hadden verdiend.”

[21] Cf. bv. Strijbosch, “Een reis naar inzicht”, p. 530, vn. 16: “Volgens sommige twaalfde-eeuwse theologen was weliswaar heil mogelijk voor heidenen die, vóór de komst van Christus en de instelling van het sacrament van de doop, een openbaring van het ware geloof deelachtig was [sic] geworden.”; en Flasch, Kampfplätze der Philosophie, p. 38: “Kleinere Korrekturen wurden vorgenommen; seit dem 12. Jahrhundert richteten Theologen den ungetauften Kleinkindern eine eigene Vorhölle ein, einen Randstreifen oder limbus der Unterwelt, der die ungetauften Gerechten des Alten Bundes aufnehmen und bei Dante sogar Aristoteles, Averroes und Saladin beherbergen konnte.”

[22] Strijbosch, “Een reis naar inzicht”, p. 530, vn. 16., met verwijzing op Capéran, Le problème du salut des infidèles, p. 170 - 179.

[23] Verzen 183 – 190. (In de vertaling van Wilmink: “`Als ik God afsmeken zou dat Hij weer leven gaaf aan jou´ sprak Sinte Brandaan, `nam jij dan het doopsel van me aan? Wil jij voortaan Gods lof verkonden, dan vergeef ik je je zonden en dan word jij ook waarachtig het paradijs nog wel deelachtig.´”)

Excerpt out of 15 pages

Details

Title
De hel in "De reis van Sint Brandaan"
College
University of Cologne  (Institut für Niederlandistik)
Course
Proseminar "Ältere Literatur": Reuige Sünder: Beatrijs, Mariken van Nieumeghen und Brandaan
Grade
sehr gut (1,0)
Author
Year
2010
Pages
15
Catalog Number
V169527
ISBN (eBook)
9783640879007
ISBN (Book)
9783640878864
File size
498 KB
Language
Dutch
Keywords
Sint Brandaan, hel, de reis van Sint Brandaan
Quote paper
Georg Miebach (Author), 2010, De hel in "De reis van Sint Brandaan", Munich, GRIN Verlag, https://www.grin.com/document/169527

Comments

  • No comments yet.
Read the ebook
Title: De hel in "De reis van Sint Brandaan"



Upload papers

Your term paper / thesis:

- Publication as eBook and book
- High royalties for the sales
- Completely free - with ISBN
- It only takes five minutes
- Every paper finds readers

Publish now - it's free