Peter Winchs "The Idea of a Social Science and its Relation to Philosophy". Hoe verhoudt zich de filosofie tot de andere wetenschappen?


Essai, 2013

14 Pages


Extrait


Inhoudsopgave

0. Probleemstelling

1. Plaatsbepaling: Peter Winch als taalfilosoof

2. Fluctuerende a-prioriteit binnen de filosofische analyse

3. De betekenis van Ludwig Wittgenstein

4. ‘Zinvolle handelingen’: de betekenis van de sociale context

5. De mogelijkheid respectievelijk onmogelijkheid van generalisaties

6. Alogische en onlogische overtuigingen

7. De geïnternaliseerde regels van de taal

8. Conclusie en samenvatting

9. Eindoordeel

Bronnen:

0. Probleemstelling

In deze bespreking zal ik hoofdlijnen en gedachten van Peter Winch weergeven, zoals uiteengezet in zijn boek The Idea of a Social Science and its Relation to Philosophy (eerste druk 1958). In de tweede druk gaat aan de verhandeling een citaat vooraf van G.E. Lessing en daarmee lijkt de richting van het onderzoek bepaald: morele handelingen mogen dan wel altijd op elkaar lijken, maar de wijze waarop we hen benoemen verschilt in verschillende tijden wezenlijk. Daarmee is de toon gezet en lijkt het ‘speelterrein’ van de zogenaamde menswetenschappen afgebakend.

Winch geeft in zijn traktaat argumenten om de filosofie, qua methodiek, te scharen onder de sociale wetenschappen. Daarbij nemen vooral de rol van de wetenschappelijke benadering alsook de taal een belangrijke plaats in. Zijn basisvraag is: hoe verhoudt zich de filosofie tot de andere wetenschappen?

In eerste instantie zal ik Winchs argumenten op een rijtje zetten, om vervolgens in mijn eindoordeel mijn bevindingen uiteen te zetten. Daarnaast zal ik trachten zijn werk in een filosofische traditie te plaatsen, die de meeste verwantschap met zijn ideeën vertoont. Zowel de traditie die aan hem voorafging, als de traditie waar hij zelf deel van uitmaakte en die hij door zijn werk weer heeft beïnvloed.

Ik zal mijn best doen – in het eindoordeel – om een heel andere weg in te slaan dan Peter Winch. Dat doe ik omdat ik geloof in een interactie tussen de verschillende wetenschapsgebieden en omdat ik zijn uitgangspunt op sommige punten achterhaald vind.

1. Plaatsbepaling: Peter Winch als taalfilosoof

In het voorwoord van de tweede druk uit 1990 kijkt Winch terug op de ontvangst van de eerste druk en in zijn uitleg wordt meteen duidelijk waarom hij het verschil maakt tussen ‘redenen’ (“cause”) en “rules” (regels) ; dit onderscheid markeert respectievelijk de natuurwetenschappen en de sociale wetenschappen. De natuurwetenschappen beroepen zich op de notie van de oorzakelijkheid van natuurlijke fenomenen, daarmee een oneindige reeks mogelijke generalisaties suggererend, terwijl de sociale wetenschappen het moeten doen met het onderzoek naar motieven en “reasons”. Een zulke benadering is veel minder geschikt om tot generalisaties in exacte zin te komen, omdat zij zich aan een louter empirische observatie onttrekt.

Het merkwaardige is echter dat ook motieven en “reasons” het leggen van causale verbanden mogelijk maken. In beide gevallen is er sprake van het geven van verklaringen, maar de wijze waarop dit gebeurt, is anders. Op dit punt wijst Winch op de overeenkomst met Wittgensteins concept van het ‘taalspel’, omdat hier – anders dan in de natuurwetenschappen – de ambiguïteit van ‘zin’ of ‘betekenis’ prevaleert. Er is geen sprake meer van een vaste oorzaak-gevolg-correlatie, dat wat zich aan betekenis aanbiedt is aan fluctuaties onderhevig en vereist andere beschrijvingsmethoden.

In de inleiding van de Classic edition uit 2008 plaatst Raimond Gaita[1] Peter Winch in de traditie van de analytische filosofie die met name de betekenis van taal tot object van studie maakt. Zijn positie wordt afgezet tegen die van de logische positivisten die de taal een cruciale rol hadden toebedeeld.[2] In tegenstelling tot hen heeft Winch volgens Gaita de ‘parasiterende’ werking van taal willen beschrijven. Vandaar de afkeer van de premissen van het behaviorisme in de sociale wetenschappen, waarbij alles eenduidig tot stimulus en respons wordt gereduceerd. Volgens Gaita zou Winch juist de gedachte voorstaan dat het gedrag van mensen al is ‘voorgeprogrammeerd’ door de wijze waarop zij denken en de manier waarop de taal hen stuurt. Dit sluit mechanistische verklaringen van menselijk gedrag uit want in de sociale wetenschappen gaat het om het krachtenspel van taal, context en de daaruit resulterende betekenishorizon. Of om het in de woorden van de uitgever te zeggen: om onszelf te begrijpen is “an effort orientated to objectivity, to seeing things as they are rather than how (…) they appear to us”[3].

Die betekenishorizon is in de sociale wetenschappen altijd gestuurd door de taal en daarin vervatte conceptualiseringen.

2. Fluctuerende a-prioriteit binnen de filosofische analyse

Bij de vraag welke plaats de filosofie toekomt in de huidige wetenschap wil Winch het bestaande idee van de filosofie als louter sociale wetenschap bestrijden en ook de aard van de sociale wetenschappen nader definiëren. De kritiek treft vooral “the underlabourer conception”, ontleend aan het voorwoord van Lockes Essay Concerning Human Understanding (1690) . Hierin wordt de filosofie vooral een assisterende rol toegeschreven; zij dient slechts als methodologische basis voor de andere wetenschappen en heeft geen ander doel dan dat. In de moderne zienswijze zou dit betekenen dat de filosofie het wetenschappelijke discours ‘zuiver’ houdt door begrippen te verhelderen en de andere wetenschappen te filteren van contradicties.

Winch vernieuwt deze zienswijze: de filosofie dient zich juist niet met ‘particuliere’ processen bezig te houden, maar zich te richten op de aard van de realiteit als zodanig. Het blikveld verschuift naar de relatie die ik heb met de realiteit, dus in welke verhouding ik tot haar sta. Die relatie vertaal ik automatisch in een grondpositie die haar uitdrukking vindt in het dagelijkse taalgebruik. Dit is geen empirische maar een conceptuele vraag en beantwoordt daarmee aan de eis van de a-priorische status van de filosofie.[4] Zodoende kan de filosofie niet meer alleen een ‘dienende functie’ ten behoeve van de andere wetenschappen worden toegedicht.

De manier waarop ik mij verhoud tot de realiteit is onlosmakelijk verbonden aan taal. Aan de ene kant zorgt zij voor toegang tot de werkelijkheid maar tegelijkertijd verspert zij de weg. Op deze plaats citeert Winch T.D.Weldon[5]: niet de wereld is mysterieus maar de ‘excentriciteit van de taal zorgt voor verwarring’[6]. Met deze constatering komt echter de hierboven geformuleerde hoofdvraag van de filosofie – hoe verhoud ik mij tot de wereld? – op losse schroeven te staan. In feite is het probleem nog gecompliceerder: want ook de taal is onderdeel van de wereld, waarmee de mogelijkheid om iets zinnigs over mijn verhouding tot de wereld te zeggen meteen gekoppeld wordt aan het taal gebruik, de manier waarop betekenis gegenereerd wordt.

Het a-priorische aspect gaat volgens Winch juist in de analyse van Weldon verloren; het gaat in diens verstaan alleen nog maar over de taal en niet meer de ‘realiteit’. Voor Winch daarentegen representeert taal altijd al een werkelijkheid, die zich vertaalt in conceptualiseringen, de manieren waarop we op voorhand tegen de werkelijkheid aankijken. Het is dan ook zaak om de implicaties van de concepten die we gebruiken te traceren.[7]

De epistemologische benadering waaraan Winch de voorkeur geeft, kenmerkt zich door een hoge mate van zelfkennis; in hoeverre ben ik mij bewust van de regels die ik naleef? Anders dan de socioloog Durkheim definieert hij sociaal handelen als een gevolg van de ideeën die we hebben over de werkelijkheid. Durkheim, een van de grondleggers van de moderne sociologie, plaatst het individu automatisch in een (sociale) context: de ‘sociale cohesie’ bepaalt mijn denken over de realiteit en dus ook mijn handelen. Voor Winch is het conceptuele aspect doorslaggevend, voor Durkheim het sociale. Beiden zien echter ondanks de verschillen het belang in van de wisselwerking tussen de mens en zijn omgeving.

3. De betekenis van Ludwig Wittgenstein

De taalfilosofie van Wittgenstein is een van groot belang voor Winch.[8] De relatie tussen taal en werkelijkheid is complex en behoeft voortdurende verheldering (=contextgebonden betekenis). In die relatie kan geen sprake zijn van een vaststaande identiteit, eerder van een ‘systematische ambiguïteit’[9]. Hier ligt wederom de nadruk op het taalgebruik in plaats van een puur semantische benadering. Het gaat dan ook niet zo zeer om de vraag of we regels opvolgen, maar om de vraag of we begrijpen wanneer we regels moeten toepassen. In het laatste geval is de noodzaak een regel op te volgen ‘intelligibel’, dat wil zeggen voor elke taalgebruiker inzichtelijk. Andersom geredeneerd betekent dit dat aan een taal altijd eerst een taalgemeenschap (een reglementering) voorafgaat. Het discours dat zingeving genereert, berust in feite op een sociaal principe, waarin de taal het kristallisatiepunt van onze ervaringen vormt.

[...]


[1] R. Gaita was tot 2011 professor voor moraalfilosofie aan het King’s college te London. Tegenwoordig werkt Gaita aan de universiteit van Melbourne bij de faculteit rechten.

[2] Het logisch positivisme zoals dit in de Wiener Kreis in de twintiger jaren van de vorige eeuw ontstond en werd uitgewerkt in het boek Wissenschaftliche Weltauffassung, legde de nadruk op de empirische toetsing van uitspraken over de werkelijkheid. Tot deze kring wetenschappers behoorden onder andere Ernst Mach, Rudolf Carnap, Moritz Schlick en Otto Neurath. Zij lieten zich inspireren door Bertrand Russell en de jonge Ludwig Wittgenstein.

[3] The Idea of a Social Science and its Relation to Philosophy, p.XXIX.

[4] De term ‘a-priorisch’ mag hier geenszins kantiaans geduid worden aangezien het niet, zoals in de verdere uitleg zal blijken, om een universele aprioriteit gaat, maar een die wordt geschapen door fluctuerende regels en aan verandering onderhevige talige en niet-talige contexten.

[5] Thomas Dewar Weldon (1896-1958).

[6] The Idea of a Social Science and its Relation to Philosophy, p.12.

[7] The Idea of a Social Science and its Relation to Philosophy, p.17.

[8] Hierbij moet worden aangemerkt dat hij hierbij met name de latere Wittgenstein navolgt in diens analyse van de taal; elke vaststaande betekenis wordt hierin losgelaten.

[9] The Idea of a Social Science and its Relation to Philosophy, p.25.

Fin de l'extrait de 14 pages

Résumé des informations

Titre
Peter Winchs "The Idea of a Social Science and its Relation to Philosophy". Hoe verhoudt zich de filosofie tot de andere wetenschappen?
Université
Erasmus University Rotterdam
Auteur
Année
2013
Pages
14
N° de catalogue
V344377
ISBN (ebook)
9783668340541
ISBN (Livre)
9783668340558
Taille d'un fichier
527 KB
Langue
néerlandais; flamand
Mots clés
Taalfilosofie, menswetenschappen
Citation du texte
Ralph Wallenborn (Auteur), 2013, Peter Winchs "The Idea of a Social Science and its Relation to Philosophy". Hoe verhoudt zich de filosofie tot de andere wetenschappen?, Munich, GRIN Verlag, https://www.grin.com/document/344377

Commentaires

  • Pas encore de commentaires.
Lire l'ebook
Titre: Peter Winchs "The Idea of a Social Science and its Relation to Philosophy". Hoe verhoudt zich de filosofie tot de andere wetenschappen?



Télécharger textes

Votre devoir / mémoire:

- Publication en tant qu'eBook et livre
- Honoraires élevés sur les ventes
- Pour vous complètement gratuit - avec ISBN
- Cela dure que 5 minutes
- Chaque œuvre trouve des lecteurs

Devenir un auteur